Naar inhoud springen

Salonmuziek: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Een zinnetje eruit, een komma weg
Min subjectiviteit; tijd; taal
 
(35 tussenliggende versies door 23 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Scarborough Spa Orchestra.jpg|thumb|right|300px|Het Scarborough Spa Orchestra, het laatste professionele salonmuziekorkest, geeft een optreden in augustus 2009]]
'''Salonmuziek''' is een vorm van [[muziek]] zoals deze aan het begin van de [[20e eeuw]] in [[horeca]]gelegenheden gespeeld werd. Meestal speelde in [[kroeg]], [[koffiehuis]] of [[tearoom]] een [[Piano (instrument)|pianist]], maar in de wat sjiekere gelegenheden zag je vaak een "strijkje" dat bestond uit een pianist, enkele [[strijker (snaarinstrument)|strijkers]] en [[blaasinstrument|blazer]](s).
'''Salonmuziek''' is een vorm van [[muziek]] die aan het begin van de 20e eeuw in [[horeca]]gelegenheden gespeeld werd. Meestal speelde in [[kroeg]], [[koffiehuis]] of [[tearoom]] een [[Piano (instrument)|pianist]], maar in de wat chiquere gelegenheden zag men vaak een "strijkje" dat bestond uit een pianist, enkele [[strijker (snaarinstrument)|strijkers]] en [[blaasinstrument|blazer]](s). Er werden vaak dansnummers gespeeld, zoals [[Engelse wals|walsen]], [[Slowfox|foxtrot]]s en [[Tango (muziek)|tango]]'s. De muzikale leiding was in handen van de eerste violist, die bleef staan en [[Stehgeiger]] werd genoemd.


== Geschiedenis ==
Er werden vaak dansnummers gespeeld, zoals [[Engelse wals|walsen]], [[Slowfox|foxtrot]]s en [[tango (dans)|tango]]'s. De muzikale leiding was in handen van de eerste violist, die bleef staan en [[Stehgeiger]] werd genoemd.
Salonmuziek ontstond uit de lichte [[klassieke muziek]], zoals de muziek van de familie [[Johann Strauss sr.|Strauss]] in [[Wenen]] en de beroemde melodieën uit de [[operette]]muziek. In 1830 dook voor het eerst de term "salonmuziek" op, al werd het verschijnsel zelf al enkele decennia eerder in Frankrijk gesignaleerd. Kleine ensembles van uiteenlopende samenstelling traden op in de [[Salon (kamer)|salons]]: aanvankelijk deftige cafés waar ook gedanst kon worden. Een groot aantal [[componist]]en van salonmuziek dienden zich aan. [[Paul Lincke]], [[Robert Stolz]] en [[Georges Boulanger]] waren de bekendsten. In rap tempo ontstonden letterlijk duizenden - vaak snel geschreven - salonstukken. Hoewel grote componisten zich niet te min voelden om in deze stijl te schrijven, kreeg salonmuziek al snel een ongunstige bijklank, omdat vooral zogenaamde "tweederangscomponisten" zich erop ging toeleggen.


In de zorgeloze ''roaring twenties'' (de jaren 1920) kwamen daarbij de beroemde dansen als de [[Veleta]] en de [[Charleston (dans)|Charleston]]. Parallel hieraan was er de [[Hongaarse volksmuziek|Hongaarse]] en [[Roemeense volksmuziek|Roemeense]] [[zigeunermuziek]], die langzaam doordrong in het repertoire van de salonstrijkjes.
Na [[Tweede Wereldoorlog|de oorlog]] waren de strijkers verdwenen. De muzikale mode veranderde en de levende muziek werd vervangen door [[jukebox]]en. In de zestiger jaren wist bijna niemand meer wat salonmuziek was. Maar halverwege de jaren zeventig begonnen muzikanten op zolder in oude vergeelde bladmuziek te snuffelen en er ontstond een herontdekking van het salonrepertoire. Steeds meer orkestjes gingen salonmuziek spelen.


Tegen de [[Tweede Wereldoorlog]] kwamen de invloeden van de [[jazz]] en na 1945 was de salonmuziek vrijwel van het toneel verdwenen, verdrongen door de muziek van de [[big band]]s zoals die van de toen beroemde [[Glenn Miller]], de liedjes van [[Bing Crosby]] en [[Frank Sinatra]] en de [[Latijns-Amerikaanse muziek]] met zijn [[Argentijnse tango|tango]]'s, [[rumba]]'s en [[Samba (muziek)|samba]]'s. De muzikale mode veranderde en de levende muziek werd vervangen door [[jukebox]]en.
Enkele Nederlandse salonorkesten zijn [[Pluche (orkest)|Pluche]], [[Da Capo (orkest)|Da Capo]], [[Trocadero]], [[Crème (orkest)|Crème]], [[Escapade (orkest)|Ensemble Escapade]] en [[Salonensemble Bonjour Madame]].
Niettemin klonk nog met enige regelmaat salonmuziek uit de radio dankzij de ensembles van [[George Frank]] (van 1945 tot 1949 bij [[Herrijzend Nederland]]), [[Benedict Silberman]] en [[Paul Godwin]] (vanaf 1951 tot 1974 bij de VARA).


In de jaren 1960 wist bijna niemand meer wat salonmuziek was, maar halverwege de jaren 1970 herontdekten muzikanten het salonrepertoire. Een belangrijke aanzet hiertoe gaf de violist [[Willem Wolthuis]], die in 1974 met medemusici uit het [[Noordelijk Filharmonisch Orkest]] en voormalig [[Malando]]-pianist Klaas Wiersema<ref>[http://www.poparchiefgroningen.nl/personen/klaas-wiersema-carlo-vierez Klaas Wiersma]</ref> het Groningsch Salonorkest [[Pluche (orkest)|Pluche]]<ref>[http://www.poparchiefgroningen.nl/bands/salonorkest-pluche Salonorkest Pluche]</ref> formeerde. Dit orkest maakte in 1977 een toptienhit met "Kannst du pfeifen Johanna" en enkele goed verkochte platenalbums, en was regelmatig te zien op de Nederlandse en Duitse tv. Steeds meer orkestjes gingen daarna ook op zoek naar het oude repertoire en salonmuziek spelen, zoals het in 1978 opgerichte Maastrichts Salonorkest onder leiding van [[André Rieu]], [[Da Capo (orkest)|Da Capo]], [[Crème (orkest)|Crème]] e.a..
Bladmuziek voor salonensembles is onder meer verkrijgbaar bij [http://www.marleymusic.nl Marleymusic].


Bij het grote publiek werd rond 1978 het genre nog meer bekend dankzij het VARA-programma "Haagse Kringen". Het Resistentie Orkest overstemde daarin politici die hun spreektijd overschreden. In navolging daarvan werden salonorkesten in die tijd veel gevraagd bij politieke bijeenkomsten en congressen. De NOS organiseerde in 1982 een concours voor salonorkesten onder de naam Salonos.
[[Categorie: Muziekgenre]]
[[categorie:salonorkest]]


Eind jaren tachtig zakte de belangstelling voor salonmuziek geleidelijk in. De nog bestaande salonorkesten speelden nog wel regelmatig op feesten en bijeenkomsten voor meestal wat ouder publiek, maar dat werd een aflopende zaak. André Rieu wist zich aan de neergang te ontworstelen. Zijn succes groeide snel, in 1987 breidde hij zijn ensemble uit tot het [[Johann Strauß Orchestra]] en hij brak in 1994 door bij het grote publiek.


{{Appendix}}
In 1830 duikt voor het eerst de term ‘salonmuziek’ op, al wordt het verschijnsel zelf al enkele decennia eerder in Frankrijk gesignaleerd. Hoewel grote componisten zich niet te min voelen om in deze stijl te schrijven, krijgt het al snel een ongunstige bijklank, omdat vooral zogenaamde ‘tweederangscomponisten’ zich erop gaan toeleggen. Een greep: Georges Boulanger, Fritz Kreisler, Ernest Gillet, Enrico Toselli, Richard Eilenberg, Cécile Chaminade en August Durand.


[[Categorie:Muziekgenre]]
Het beroemdste ‘strijkje’ uit de geschiedenis is dat van de Titanic. Vooral één van de laatste scènes is legendarisch geworden: het orkest speelt door terwijl het schip ten onder gaat. Het laatste nummer is: ‘Nearer, my God, to Thee’. Niet bepaald een salonstuk, maar onder de omstandigheden natuurlijk wel heel gepast.

Misschien minder bekend maar daarom niet minder vermeldenswaard is het ‘strijkje’ in de film uit 1957 ‘Love in the afternoon’ met in de hoofdrollen Audrey Hepburn, Gary Cooper en Maurice Chevalier. Als een rode draad duikt door deze komedie heen op allerlei mogelijke en onmogelijke plekken steeds weer dat orkestje op: in de hotelsuite, als het stel gaat varen en zelfs op het perron tijdens de slotscène, wanneer de trein met de gelieven vertrekt en de vader met dochters’ cello achterblijft.
Vooral de beeldschone wals ‘Fascination’ van Filippo Marchetti is bij de muzikanten erg geliefd, maar juist die herhaling geeft aan het geheel een bijzondere sfeer.

En dan is er nog degene te noemen die de salonmuziek in Nederland en daarbuiten weer op grandioze wijze nieuw leven inblies: onze eigen André Rieux. Hij geeft er in zijn shows een duidelijk voorbeeld van hoe rekbaar het begrip ‘salonmuziek’ kan zijn. Hij heeft het genre totaal ontdaan van het stoffige imago dat het misschien door de eeuwen heen heeft opgelopen. Ontdaan ook van de vooroordelen dat ze vaak tussen de schuifdeuren door amateurs wordt uitgevoerd omdat de ‘serieuze’ muziek te moeilijk voor hen zou zijn.

Huidige versie van 21 jun 2020 om 14:09

Het Scarborough Spa Orchestra, het laatste professionele salonmuziekorkest, geeft een optreden in augustus 2009

Salonmuziek is een vorm van muziek die aan het begin van de 20e eeuw in horecagelegenheden gespeeld werd. Meestal speelde in kroeg, koffiehuis of tearoom een pianist, maar in de wat chiquere gelegenheden zag men vaak een "strijkje" dat bestond uit een pianist, enkele strijkers en blazer(s). Er werden vaak dansnummers gespeeld, zoals walsen, foxtrots en tango's. De muzikale leiding was in handen van de eerste violist, die bleef staan en Stehgeiger werd genoemd.

Salonmuziek ontstond uit de lichte klassieke muziek, zoals de muziek van de familie Strauss in Wenen en de beroemde melodieën uit de operettemuziek. In 1830 dook voor het eerst de term "salonmuziek" op, al werd het verschijnsel zelf al enkele decennia eerder in Frankrijk gesignaleerd. Kleine ensembles van uiteenlopende samenstelling traden op in de salons: aanvankelijk deftige cafés waar ook gedanst kon worden. Een groot aantal componisten van salonmuziek dienden zich aan. Paul Lincke, Robert Stolz en Georges Boulanger waren de bekendsten. In rap tempo ontstonden letterlijk duizenden - vaak snel geschreven - salonstukken. Hoewel grote componisten zich niet te min voelden om in deze stijl te schrijven, kreeg salonmuziek al snel een ongunstige bijklank, omdat vooral zogenaamde "tweederangscomponisten" zich erop ging toeleggen.

In de zorgeloze roaring twenties (de jaren 1920) kwamen daarbij de beroemde dansen als de Veleta en de Charleston. Parallel hieraan was er de Hongaarse en Roemeense zigeunermuziek, die langzaam doordrong in het repertoire van de salonstrijkjes.

Tegen de Tweede Wereldoorlog kwamen de invloeden van de jazz en na 1945 was de salonmuziek vrijwel van het toneel verdwenen, verdrongen door de muziek van de big bands zoals die van de toen beroemde Glenn Miller, de liedjes van Bing Crosby en Frank Sinatra en de Latijns-Amerikaanse muziek met zijn tango's, rumba's en samba's. De muzikale mode veranderde en de levende muziek werd vervangen door jukeboxen. Niettemin klonk nog met enige regelmaat salonmuziek uit de radio dankzij de ensembles van George Frank (van 1945 tot 1949 bij Herrijzend Nederland), Benedict Silberman en Paul Godwin (vanaf 1951 tot 1974 bij de VARA).

In de jaren 1960 wist bijna niemand meer wat salonmuziek was, maar halverwege de jaren 1970 herontdekten muzikanten het salonrepertoire. Een belangrijke aanzet hiertoe gaf de violist Willem Wolthuis, die in 1974 met medemusici uit het Noordelijk Filharmonisch Orkest en voormalig Malando-pianist Klaas Wiersema[1] het Groningsch Salonorkest Pluche[2] formeerde. Dit orkest maakte in 1977 een toptienhit met "Kannst du pfeifen Johanna" en enkele goed verkochte platenalbums, en was regelmatig te zien op de Nederlandse en Duitse tv. Steeds meer orkestjes gingen daarna ook op zoek naar het oude repertoire en salonmuziek spelen, zoals het in 1978 opgerichte Maastrichts Salonorkest onder leiding van André Rieu, Da Capo, Crème e.a..

Bij het grote publiek werd rond 1978 het genre nog meer bekend dankzij het VARA-programma "Haagse Kringen". Het Resistentie Orkest overstemde daarin politici die hun spreektijd overschreden. In navolging daarvan werden salonorkesten in die tijd veel gevraagd bij politieke bijeenkomsten en congressen. De NOS organiseerde in 1982 een concours voor salonorkesten onder de naam Salonos.

Eind jaren tachtig zakte de belangstelling voor salonmuziek geleidelijk in. De nog bestaande salonorkesten speelden nog wel regelmatig op feesten en bijeenkomsten voor meestal wat ouder publiek, maar dat werd een aflopende zaak. André Rieu wist zich aan de neergang te ontworstelen. Zijn succes groeide snel, in 1987 breidde hij zijn ensemble uit tot het Johann Strauß Orchestra en hij brak in 1994 door bij het grote publiek.