Naar inhoud springen

Salonmuziek

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 94.227.42.138 (overleg) op 27 feb 2012 om 19:08. (Geschiedenis)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Het Scarborough Spa Orchestra, het laatste professionele salonmuziekorkest, geeft een optreden in augustus 2009

Salonmuziek is een vorm van muziek zoals deze aan het begin van de 20e eeuw in horecagelegenheden gespeeld werd. Meestal speelde in kroeg, koffiehuis of tearoom een pianist, maar in de wat sjiekere gelegenheden zag je vaak een "strijkje" dat bestond uit een pianist, enkele strijkers en blazer(s). Er werden vaak dansnummers gespeeld, zoals walsen, foxtrots en tango's. De muzikale leiding was in handen van de eerste violist, die bleef staan en Stehgeiger werd genoemd.

Geschiedenis

Salonmuziek ontstond uit de lichte klassieke muziek, zoals de muziek van deze familie Strauss in Wenen en de beroemde melodieën uit de operettemuziek. In 1830 duikt voor het eerst de term "salonmuziek" op, al wordt het verschijnsel zelf al enkele decennia eerder in Frankrijk gesignaleerd. Kleine ensembles van uiteenlopende samenstelling traden op in de salons: aanvankelijk deftige cafés waar ook gedanst kon worden. Een groot aantal componisten van salonmuziek dienden zich aan. Paul Lincke, Robert Stolz en Georges Boulanger waren de bekendsten. In rap tempo ontstonden letterlijk duizenden - vaak snel geschreven - salonstukken. Hoewel grote componisten zich niet te min voelden om in deze stijl te schrijven, kreeg salonmuziek al snel een ongunstige bijklank, omdat vooral zogenaamde "tweederangscomponisten" zich erop gaan toeleggen.

In de zorgeloze roaring twenties (de jaren 1920) kwamen daarbij de beroemde dansen als de Veleta en de Charleston. Parallel hieraan was er de Hongaarse- en Roemeense zigeunermuziek, die langzaam doordrong in het repertoire van de salonstrijkjes.

Tegen de Tweede Wereldoorlog kwamen de invloeden van de jazz en na 1945 was de salonmuziek als oubollige muziek uit moeders tijd van het toneel verdwenen, verdrongen door de muziek van de big bands zoals die van de in die tijd beroemde Glenn Miller, de liedjes van Bing Crosby en Frank Sinatra en de Latijns-Amerikaanse muziek met zijn tango's, rumba's en samba's. De muzikale mode veranderde en de levende muziek werd vervangen door jukeboxen.

In de jaren 1960 wist bijna niemand meer wat salonmuziek was, maar halverwege de jaren 1970 begonnen muzikanten op zolder in oude vergeelde bladmuziek te snuffelen en werd het salonrepertoire herontdekt. Een belangrijke aanzet hiertoe gaf de violist Willem_Wolthuis, die in 1974 met medemusici uit het Noordelijk Filharmonisch Orkest het Groningsch Salonorkest Pluche formeerde. Dit orkest maakte enkele goed verkochte platenalbums en was regelmatig te zien op de Nederlandse en Duitse tv. Steeds meer orkestjes gingen ook op zoek naar het oude repertoire en salonmuziek spelen. Bij het grote publiek werd rond 1978 het genre bekend dankzij het VARA-programma "Haagse Kringen". Het Resistentie Orkest overstemde daarin politici die hun spreektijd overschreden. In navolging daarvan werden salonorkesten in die tijd veel gevraagd bij politieke bijeenkomsten en congressen. De NOS organiseerde in 1982 een concours voor salonorkesten onder de naam Salonos.

Eind jaren tachtig zakte de belangstelling voor salonmuziek geleidelijk in. De nog bestaande salonorkesten speelden nog wel regelmatig op feesten en bijeenkomsten voor meestal wat ouder publiek, maar dat werd een aflopende zaak.

Nederland

In Nederland blies de populaire artiest André Rieu salonmuziek weer nieuw leven in. Hij werd bekend in 1993 met de "Second Waltz" van Sjostakovitsj, dat de hitlijsten haalde. In zijn kielzog bloeien weer vele salonorkestjes in Nederland op, variërend van enthousiaste amateurgroepjes tot professionele ensembles. Enkele Nederlandse salonorkesten zijn Da Capo, Crème, Ensemble Escapade. Een Nederlandse uitgever van bladmuziek voor salonensembles is Marley Music.